De kerk in Azië
Als geloven gevaarlijk is
Christen-zijn in een land waar (bijna) iedereen moslim is, kan erg gevaarlijk zijn. Dat ervaart Olive* uit Centraal-Azië ook. Het is voor haar zelfs levensgevaarlijk, op het moment dat haar vader erachter komt dat ze christen is geworden. Toch vertelt ze graag en vol dankbaarheid haar verhaal. Want God is machtig en maakt harde harten zacht.
Shock
Olive groeit op in een dorpje in Centraal–Azië. Met haar ouders, driezussen en een broer vormt ze een islamitisch gezin, maar ze praktiseren hun geloof niet. Olive: ‘Op een dag zag ik dat mijn oudste zus een Bijbel met een kruis erop in haar kussen verstopte. Ik schrok en zei haar dat ze een grote fout maakte. ‘Dat kruis is van de Russische God’, vertelde ik haar. Omdat Russen een kruisje slaan als ze bidden, noemen de mensen in ons land de Bijbel een Russisch boek en het christendom een Russisch geloof. Mijn zus vertelde mijn moeder, zussen en mij over Jezus, dat Hij zoveel van ons houdt. Ze had deze verhalen van haar vriend gehoord, die christen was. We waren in shock toen we haar over Jezus hoorden vertellen. Mijn moeder en zussen weigerden naar haar te luisteren. Zelf begreep ik na wat zij vertelde, waarom ze deze Bijbel wilde houden en liet ik haar verder met rust.’
Op zoek naar God
Een paar maanden later gaat Olives zus trouwen. Ze nodigt haar familie uit voor de bruiloft, die op een zaterdag plaatsvindt in de huisgemeente waar ze samen met haar aanstaande man trouw naartoe gaat. De stad waar deze gemeente samenkomt, is een eindje verwijderd van het dorp waar Olive woont. Hun hele gezin blijft dan ook na de bruiloft logeren in het appartement van Olives zus. Olive: ‘Op zondagmorgen gingen mijn zussen en ik met mijn oudste zus mee naar de kerk. Daar ontdekten we pas wat een kerk eigenlijk is. Ik had verwacht dat de kerk vol zou zitten met Russen, maar ik zag allemaal mensen van mijn eigen volk.
Dat was een verrassing voor ons: ook onze mensen geloven in God. Ik voelde de liefde van deze mensen, hun vreugde, en ook een grote vrede.’ Olive verlangt ernaar om meer over God te horen. ‘Elke zaterdag vroeg ik mijn moeder of ik naar mijn zus in de stad mocht en of ik bij haar mocht logeren. Soms kreeg ik toestemming van mijn moeder, dan kon ik op zondag met mijn zus naar de kerk.’ Niet alleen Olive, maar ook haar moeder en zussen gaan op zoek naar God. Dat verandert hun leven. Olive: ‘We konden er niet over zwijgen, het lukte niet om er stil over te blijven. We zongen liederen en zeiden steeds: ‘Halleluja!’ Wat waren we gelukkig toen.’
"We durfden niet meer over God of de kerk te praten, jarenlang. Wel ging ik stiekem met mijn moeder en zus naar de kerk in de stad."
Ontdekt
Na een jaar verhuist de zus van Olive, samen met haar man, terug naar het dorp van hun ouders. Ze zijn hun appartement in de stad kwijtgeraakt en hun ouders hebben twee huizen. Het gezinnetje mag in het tweede huis van hun ouders wonen. Ze nodigen een predikant uit om kerkdiensten te leiden in dit huis.
Olive: ‘In ons land zijn geen kerkgebouwen zoals hier in Nederland. Onze kerken zien er van buiten uit als gewone woonhuizen, alleen gelovigen weten dat het kerken zijn. Een ongelovige zal dat niet doorhebben, denkt misschien alleen dat het erg druk is in dat huis, of dat er een conferentie is.’ Het duurt niet lang of de vader van Olive komt erachter. Hij wordt ontzettend kwaad, slaat zijn oudste dochter en haar man, maar ook Olives moeder. ‘Gebruik mijn huis niet voor jullie God’, schreeuwt hij. Olive is op dat moment in de stad waar ze studeert.
Als ze in de vakantie thuiskomt, waarschuwt haar vader haar: ‘Als jij ook naar de kerk gaat, vermoord ik je!’ Olive: ‘In onze cultuur ga je niet tegen je ouders in, je schreeuwt niet tegen hen. Ik kon niet stoppen met huilen, ging naar mijn kamer en hield me stil. We durfden niet meer over God of de kerk te praten, jarenlang. Wel ging ik stiekem met mijn moeder en zus naar de kerk in de stad. En we bleven bidden voor mijn vader.’
Studie
Tijdens haar studie aan de universiteit, volgt Olive ook de lessen van de Bijbelschool. Het worden twee verschillende werelden waarin ze leeft. Als haar medestudenten ontdekken dat ze christen is geworden, willen ze niets meer met haar te maken hebben. Olive: ‘Voor die tijd studeerden we samen, aten we met elkaar, maar vanaf dat moment hield dat allemaal op. Mijn leven daar werd heel eenzaam.’
Op de Bijbelschool heeft ze juist wél vrienden; zusters en broeders in Christus. Olive is ontzettend hongerig naar Gods Woord, leest elke dag uit de Bijbel en probeert zoveel mogelijk te weten te komen over God. Olive: ‘De zendelingen waren zo goed voor ons. Ze leerden ons wie God is en lieten dat ook in hun leven zien.’
Een van de manieren waarop de zendelingen hun geloof handen en voeten geven, is het zorgen voor de daklozen. Olive: ‘In ons land geven mensen niets om daklozen. Er zijn veel vooroordelen: Ze kiezen er zelf voor, ze willen niet in een huis wonen. Ze zijn te lui, het is hun eigen schuld dat ze zo zijn geworden. Maar wie zegt dat ze lui zijn?’ Olive gaat in haar vrije tijd met Margaret mee, die zendelinge is, om te helpen bij de verzorging van de daklozen. Olive: ‘In de winter zochten mensen de warmte bij verwarmingsbuizen, maar vaak kregen ze daar brandwonden. Samen met Margaret verbond ik hun wonden. Mensen haalden eten uit de afvalbakken, daarom gingen we ze één keer in de maand uitnodigen in Margarets kerk. Helaas waren de kerkmensen daar niet zo blij mee. Ze vonden de daklozen stinken en dreigden weg te blijven als de daklozen niet weggingen.
We besloten een half jaar te stoppen en ondertussen wekelijks samen met enkele vrijwilligers te bidden voor een gebouw, een huis dat we konden gebruiken. Na een paar weken ging Margaret terug naar haar eigen land en vertelde daar over onze zorgen. Mensen gaven geld en we konden een huis kopen.’
De problemen zijn dan niet voorbij. Olive: ‘Anderhalf jaar konden we daar daklozen helpen, maar toen begonnen de buren te klagen. Ze wilden niet dat er daklozen waren in de straat waar hun kinderen buiten speelden. De dagopvang moesten we sluiten en we werkten weer op straat. Daarna konden we een huis huren van een christelijke vrouw.
Na een poosje wilde ze het huis aan ons verkopen en tot op vandaag werken we in dit huis. Daklozen kunnen hier een douche nemen, zich verkleden, ze krijgen hier medicijnen en we kunnen eerste hulp verlenen. Ook bieden we hulp aan als iemand formulieren in moet vullen. Door dit alles voor de daklozen te doen, willen we God laten zien. We kunnen wel zeggen dat God van hen houdt, maar dan zeggen ze: ‘Dat weet ik. Ik weet dat Mohammed en Allah van mij houden …’ In een land waar daklozen niet meetellen, laten wij zien dat God wél van ze houdt, dat de God van de Bijbel een andere is dan Allah en Mohammed.’
‘Daklozen die bij ons binnenkomen, kunnen ontzettend boos op ons worden en gaan schreeuwen. ‘Je hoeft me niet te helpen. Al ben ik dan dakloos, ik heb je hulp niet nodig!’, riep een man, en al scheldend vertrok hij weer. Na een paar weken kwam hij terug, bood zijn verontschuldigingen aan en vroeg of hij mocht douchen. Heel rustig zei ik: ‘Prima, dat is oké. We zijn niet boos om wat er de vorige keer dat je hier was gebeurde.’ We lieten hem Gods liefde zien en hielpen hem. Hij was zo verbaasd en zei: ‘Ik heb nog nooit mensen zoals jullie ontmoet; ondanks dat ik zo lelijk deed, bleven jullie aardig. Wil je me vertellen over jullie God?’ Dat heeft David, mijn man, gedaan en de dakloze man is ontzettend veranderd.
Een poosje later zat ik in de kerk toen plotseling een man opstond die begon te vertellen hoe zijn leven was veranderd nadat iemand hem over God had verteld. Hij zei: ‘Ik was dakloos, maar nu geloof ik in God!’ David stootte me aan en zei: ‘Dat is onze patiënt, hij vertelt nu in kerken over zijn bekering en over God.’ Ik moest twee keer kijken om hem te herkennen: hij was schoon, geschoren en zijn gezicht zag er nu goed uit, zonder wonden.
Vaak hebben mensen die op straat leven het heel zwaar. Iemanduit onze opvang werd regelmatig in elkaar geslagen. Vaak was hij dronken en hij stonk omdat hij zich nergens kon wassen. We hebben hem geholpen om de nodige documenten in te vullen, hij kon zich in onze opvang douchen en nu heeft hij een baan, een auto en een huis. Een poosje geleden stapte ik in de bus en pakte mijn portemonnee om een kaartje te kopen. De buschauffeur keek me aan, lachte en zei: ‘Je hoeft niet te betalen.’ Ik gaf hem geld en vertelde hem: ‘Natuurlijk wel, ik betaal gewoon.’ Maar hij nam het geld niet aan en fluisterde zachtjes, zodat de mensen in de bus het niet zouden horen: ‘Je herinnert je mij niet meer?’ Pas nadat ik nog een keer goed had gekeken, herkende ik hem: het was iemand uit onze dagopvang, die me uit dankbaarheid gratis met de bus mee liet rijden. Zo zou ik nog heel veel verhalen kunnen vertellen.’
Hospice
Hoewel de dagopvang in heel veel behoeften van de daklozen voorziet, liepen Olive en de andere vrijwilligers tegen een groot probleem aan: er is alleen ruimte om overdag mensen op te vangen. Olive: ‘Een van onze bezoeksters kreeg kanker en was ernstig ziek. Na een dag of tien moest ze het ziekenhuis verlaten, maar wij hadden geen plaats om haar op te vangen. Een hospice kennen we in ons land niet. Als je uit het ziekenhuis wordt ontslagen, neemt je familie je in huis op. Zo niet, dan is dat een grote schande. ‘Ze gooien hun vader of moeder weg’, zouden de mensen in je omgeving dan zeggen. Maar niemand zorgt voor een dakloze of wil een dakloze in huis nemen en we konden dan ook geen opvang vinden voor onze bezoekster. We zochten haar regelmatig op straat op en verzorgden haar daar, maar na een poosje zagen we dat ze was overleden.
Verschillende van onze bezoekers overleden op straat, waarna Margaret ons vertelde over een hospice. We realiseerden ons dat dit was wat we nodig hadden: een hospice voor daklozen, zodat ze niet op straat zouden overlijden. Het duurde lang voor we het geld bij elkaar hadden en het hospice gebouwd kon worden, maar sinds 2021 hebben we een hospice, waar we acht mensen op kunnen vangen. Het is in de eerste plaats bedoeld voor daklozen, maar als er plaats over is, vangen we ook weleens mensen op van wie de familie even wat rust nodig heeft. Of als de familie moet gaan werken omdat ze geld nodig hebben. In de tijd dat we de mensen verzorgen, kunnen we ze over God vertellen en Zijn liefde laten zien. We vertellen ze dat we hen helpen omdat we in God geloven.
Iedereen die bij ons werkt, is christen. Dat maakt het soms lastig om aan personeel te komen: we kunnen niet zomaar een advertentie in de krant zetten, de overheid mag niet weten dat we een christelijk huis zijn. Daarom bezoeken we kerkleiders en vragen hun of ze gemeenteleden kennen die in ons hospice kunnen werken, als arts of verpleegster. Deze mensen krijgen mijn telefoonnummer, zodat ik ze over het werk kan vertellen, ze komen naar het hospice om een eerste indruk te krijgen en daarna bidden ze om te kunnen beslissen of ze voor dit werk kiezen.
Er zijn niet veel verpleegsters onder christenen. En dan moeten ze ook nog met daklozen willen werken. Daarom doen we ook zo ons best om het personeel dat we hebben, bij ons te houden. We helpen hen, luisteren naar hen, bemoedigen hen en moedigen hen aan om te blijven.’
Hoe belangrijk het is om christelijk personeel te hebben, heeft Olive in het hospice ervaren. Olive: ‘We verzorgden een meisje dat terminaal ziek was. Ze wilde niet behandeld worden en als de verpleegsters haar over God vertelden, begon ze te schreeuwen. De verpleegsters vroegen me wat ze moesten doen, en ik zei: ‘Dring het geloof niet op door met haar over God te praten. Laat maar gewoon je liefde zien, verder niets. Ze zal wel veranderen.’ Na een paar maanden ging het beter met haar: ze zou niet lang meer leven, maar ze accepteerde God. Haar moeder zat bij haar, en het meisje fluisterde tegen de zusters: ‘Vertel niet over God als mijn moeder erbij is. Ze zal boos worden als ze hoort dat ik in God geloof. Maar zo gauw haar moeder de kamer verliet om te eten, vroeg ze: ‘Bid voor mij!’’
"Ze weten dat ze op school niet mogen vertellen over God."
Tijdens ons gesprek spelen de kinderen van Olive samen gezellig in de huiskamer. Ik vraag haar of het moeilijk is om haar kinderen als christen op te voeden in haar land. Olive: ‘Thuis is dat niet zo moeilijk. Mijn schoonouders wonen bij ons in huis, zodat we hen kunnen verzorgen. Mijn man heeft hun over God verteld en ze geloven nu. Daarom kunnen we in ons huis vrij over God praten. Mijn man doet Bijbelstudie met onze kinderen, we bidden samen óveral voor. Ze gaan ook met ons mee naar de kerk, daar gaan ze naar de zondagsschool. Dat is heel goed voor hen, daar leren ze veel. Maar ze weten dat ze op school niet mogen vertellen over God. Mijn oudste vraagt weleens: ‘Waarom praten ze op school over Allah? En waarom dragen ze hoofddoeken?’ Dat probeer ik dan uit te leggen, en ik vertel erbij dat wij een ander geloof hebben. Zij geloven in Allah, maar wij geloven in God.
Ik bid dat ze sterk zullen zijn, ook in de toekomst en dat ze niet beïnvloed worden. Soms horen ze lelijke woorden op school en zien ze dat er gevochten wordt. Als mijn kind zulke lelijke woorden thuis zegt, vertel ik hem dat God niet van deze woorden houdt. Dat is soms lastig te begrijpen voor een kind, want op school vinden ze deze woorden heel gewoon. Ook roken is iets wat andere kinderen doen. Onze oudste (7 jaar) heeft het ook een paar keer gedaan, maar ik heb gezegd dat het slecht is voor je gezondheid. En ik heb gevraagd: ‘Roken jouw ouders? Nee? Waarom zou jij het dan gaan doen?’ Het roken is nu gelukkig gestopt. Het is fijn dat kinderen nadenken, vragen stellen. En komen er veel vragen, dan stuur ik ze naar hun vader, dan kan hij het uitleggen!’
Wonder
Vlak voordat Olive naar Nederland kwam, gebeurde er iets heel bijzonders. Olive: ‘Mijn vader kan heel goed opschieten met mijn man. Drie weken geleden nodigde mijn man hem uit om naar de stad te komen. Urenlang heeft hij mijn vader over God kunnen vertellen. In plaats van woedend te worden, bleef mijn vader nu stil en luisterde hij. Zijn hart is zacht geworden. We blijven bidden dat hij tot God komt!’
*Vanwege de veiligheid is Olive een gefingeerde naam. De vrouw op de foto is niet Olive.
Dit verhaal verscheen op 3 december op Vrouw tot Vrouw.
Meer lezen over Centraal-Azië?
In de regio Centraal-Azië is de mate van godsdienstvrijheid beperkt, al verschilt dit per land. Evangeliseren is voor christenen verboden, kerken worden in de gaten gehouden en invallen door de politie komen regelmatig voor. Veel kerken hebben moeite zich officieel te registreren, waardoor al hun activiteiten illegaal worden. Daarnaast krijgen christenen vaak negatieve reacties vanuit hun omgeving. Desondanks is er veel behoefte om meer van de Bijbel te leren en te groeien in geloof. Christen willen ook graag iets doen aan de nood die er in de samenleving is, zoals werkloosheid, armoede, verslavingen, (huiselijk) geweld en gebroken gezinnen.